De Haagsche Dierentuin

1863 tot 5 september 1942

Net buiten de Singelgracht, naast het Malieveld, lag tot de tweede wereld oorlog de dierentuin van Den Haag. Deze was in 1863 door het Koninklijk "Zoölogisch Botanisch Genootschap van Acclamatie" gesticht. Het complex lag op de hoek van de Koningskade en het Malieveld. Het gebied waar nu de gebouwen staan van de Provincie Zuid Holland en Rijkwaterstaat.

Het Koninklijk 'Zoölogisch Botanisch Genootschap van Acclamatie' werd gesticht met als doel 'de verscheidenheid van dieren en gewassen onder de aandacht brengen'.

In 1856 besprak dokter L.H. Verweij zijn plannen aangaande de stichting van een zoölogisch-botanische tuin in het Willemspark te 's-Gravenhage met W.D.A.M. baron van Brienen van de Groote Lindt. De baron werd gevraagd omdat hij over een zeker vermogen beschikte en daarbij geen 'bepaalde bezigheden' scheen te hebben. Hoewel de baron de plannen zeker niet afkeurde bleek hij toch niet beschikbaar.

De twee grote voorvechters van de Haagsche Dierentuin waren Dr L. Verweij en Louis Revius. De laatste was lang secretaris van de Dierentuin. Zijn vader Den Majoor Johannes Revius was voorzitter van het spiritistische genootschap Oromase. Verweij heeft ook een brochure geschreven om de twijfelaars ervan te overtuigen dat Den Haag echt een Zoo nodig had voor het welvaren der burgerij." Zo lukte het hem om samen met de majoor een commissie bijeen te krijgen welke zich bezig ging houden met de oprichting. De commissie wilde iemand van goede komaf, met een zekere welstand en goede invloed, de leiding geven. De keuze viel weer op de baron van Brienen van de Groote Lindt. Verweij werd op pad gestuurd om de baron te vragen en daarnaast ook J.P. van der Schooren te overreden. Beiden zegden uiteindelijk toe.

 

In 1860 vormde een gedrukt ontwerp de basis voor de bouwplannen van de jaren die volgden.. Het "Ontwerp van eenen Zoölogisch-Botanischen Tuin te 's Gravenhage, door Dr. L.H. Verweij, eersten ontwerper, en L.F. Revius, mede-ontwerper", gedrukt bij J.A. de Vieter, werd gedrukt in een oplage van 100 exemplaren.

 

De aankoop van de grond; en vooral de plaats van de aan te kopen grond leverde nogal wat problemen op. Maar de commissie en vooral Verweij zette door. Eerst werd een vergunning aangevraagd om een stuk grond aan de Scheveningse Bosjes in pacht te krijgen, maar dat liep op niets uit. De percelen grond net buiten de stad waren te duur. Later werd er zelfs overwogen om een stuk grond aan de Koekamp aan te kopen. Maar dit stuitte op hevig verzet van deftig Den Haag. De plannen dreigde hopeloos te stranden. Totdat men uit kwam bij een stuk grond in de Westbenoordehoutse polder bij het Malieveld. Dit stuk grond was gedeeltelijk eigendom van de gemeente en gedeeltelijk van een Leerdamse familie. Nadat beide partijen toestemming hadden gegeven verkreeg de commissie de 6 hectare grond waarop de Dierentuin werd gestart.

 

In 1861 aanvaarde koning Willem III het aangeboden beschermheerschap. Hierdoor mocht het genootschap de titel “Koninklijk” voeren. Hierna kon het Koninklijke Zoölogisch-Botanisch Genootschap van Acclimatatie de  dierentuin laten bouwen.

De Dierentuin opende op 15 juni 1863 met een groot hoofdgebouw, verschillende plantenkassen, 20 zoogdieren en 196 vogels. 

Het hoofd- en verenigingsgebouw bestond uit een rotonde met buffet en twee zijzalen. Één zaal bevatte kooien met in- en uitheemse vogels, een ander was als lees- en conversatiezaal ingericht.

Er was een prachtige parkachtige tuin met tegen een heuvel een klok van bloemen met gouden wijzers. Het was een echt uurwerk. Een heuse berenkuil stond vlak langs het buitenhek wat toen Benoordenhoutse weg heette. 

Ieder jaar werd de dierenverzameling uitgebreid. In 1875 wordt onder andere een olifantenverblijf in gebruik genomen en nog weer later komt er een berenkuil bij.

 

In de zomer werden er ook concertavonden gegeven. Na 1893 kwamen er ook winterconcerten. Daarvoor was in dat jaar een grote concertzaal gebouwd in Moorse stijl. Op 14 november 1893 werd het tot Moorse Paleis verbouwde hoofdgebouw geopend. Na deze verbouwing konden maar liefst 1400 bezoekers nu ook in de winter concerten bijwonen.

 

Aan het einde van de 19e eeuw wilde de Haagse elite graag in besloten kring verpozen. Kostbare en publiekelijke vrijetijdsbesteding was van het grootste belang en een dierentuin als een soort van herenclub, waar in de zomer concertavonden gegeven werden, was het toppunt van deftigheid.

Een dierentuin is echter duur in het onderhoud en een groot ledenbestand was noodzakelijk. De gebruikelijke strikte ballotage werd daarom losgelaten. De dierentuin kannibaliseerde hiermee niet alleen het ledenbestand van de concurrerende sociëteiten, maar ze liet ook de rijkere middenklasse toe. Het werd zelfs mogelijk om als vrouw zelfstandig lid te worden. 

Al met al werd het steeds meer een amusementspark. Op het achterterrein, begrenst door de achterzijde van de woonhuizen van de Jan van Nassaustraat, kwam een speeltuin (geopend in 1906). Dit tot ergernis van de bewoners die zich boos maakte over het gejoel van de kinderen. De bewoners begonnen zelf 's avonds blaasconcerten te geven in de achtertuinen. Nadat daar vragen over gesteld waren in de Tweede Kamer (!) werd onder druk van de Regering de vrede tussen Dierentuin en bewoners getekend.

Behalve een dieren- en plantentuin was het de Haagsche Dierentuin ook een plaats waar culturele manifestaties werden gehouden.

Na 1887 werd de kermis in Nederland verboden. Dat gebeurde onder druk van de Kerk.  De Kerk vond dat de kermis werd 'gekenmerkt door zulk een heidens getier, door zulk een uitstorting van woeste ongebondenheid dat het een schandvlek en een gruwel is voor een land, dat zich Christelijk noemt'. 

Even voor de eeuwwisseling werd er in Den Haag toch weer, zij het op bescheidener schaal, een kermis toegestaan. Die werd in het park van de dierentuin gehouden. Men sprak toen van de "Voorjaarsfeesten".

De dierentuin moet al met al zeer indrukwekkend zijn geweest. Er stonden schitterende gebouwen in Neo-stijl, kermis-achtige attracties en een grote vijver.

 

In 1912 werd oud kapitein te zee Fock tot directeur (her)benoemd. Op dit moment begonnen ook de eerste problemen voor de dierentuin. In de oorlog van 1914 -1918 daalde het welvaartsniveau sterk en het aantal leden van de dierentuin daalde mee. Maar vooral het verbod op de winstgevende voorjaarsfeesten zorgde voor een financiële aderlating. Het dierenbestand nam af door bezuinigingen, verkoop en sterfte. Bij het vertrek van Fock in 1923 waren alle grote dieren overleden of aan een andere dierentuin verkocht. Uiteindelijk bleven van de zoogdieren alleen de apen over.

 

In 1925 werden er door de nieuwe directeur, P.J. Den Hertog, de voorwaarden voor het lidmaatschap gewijzigd om hiermee de financiële problemen het hoofd te kunnen bieden. Er kwam een vijf rangen systeem dat er voor zorgde dat er meer geld in het laatje kwam, maar ook voorkwam dat het gewone volk in aanraking kwam met de elite.

In 1928 werd W.K.L.A. Graaf van Bylandt gevraagd om directeur te worden. Hij was maar wat blij dat hij gevraagd was. Hij was een dierenliefhebber die in een Frans circus had gewerkt. Van Bylandt had een uitgebreid netwerk en maakte daar handig gebruik van. Zo ontving de dierentuin in januari 1929 een leeuw en in november een tijger van de Duitse dierenverzamelaar Carl Hagenbeck. In november 1933 ontving van Bylandt een albino slankaap uit de Congo cadeau. In september 1935 schonk Hendrik Colijn, de secretaris van de Bataafse Petroleum maatschappij (Shell) en bovendien minister-president van Nederland een oerang-oetan. In oktober 1935 arriveerden twee brulapen van de dierentuin van Soerabaja en in 1937 schonk Hendrik Rookmaker, de resident van Palembang, weer een olifant. Naast deze cadeautjes werd er weer uitgebreid in de dierentuin geïnvesteerd. Zo werd het huis van Roodkapje in het wolvenhok gezet en in april 1930 werd een rotspartij voor de berggeiten gebouwd. Er kwam zelfs een zeehondenshow. De grootste publiekstrekker was echter Betsy de olifant. De graaf zorgde hiermee dat het publiek weer massaal terug kwam.  Ook kreeg het Moors Paleis extra zalen, die meer en meer verhuurd werden voor tenstoonstellingen, festiviteiten en beurzen.

 

De kosten bleven stijgen en het financieringsprobleem werd nauwelijks opgelost. Het werd steeds lastiger om de stijgende salarissen van de 35 personeelsleden te betalen. In december 1935 ging daarom het lidmaatschap opnieuw op de schop en kon de hele bevolking lid worden. Hierdoor nam het aantal leden toe van 1100 naar 4000. Dankzij de opbrengsten van de voorjaarsfeesten (kermis in de dierentuin!) en de verhuur van de zalen kreeg men de begroting sluitend. Helaas was echter de hypotheek op de inboedel nog niet afgelost.

Op 27 september 1940 overleed graaf van Bylandt aan een stress gerelateerde ziekte. Op 7 oktober werd de nieuwe directeur aangesteld: Jonkheer P.J.A. Just de la Paisieres.

De tweede Wereldoorlog deed de dierentuin niet goed. De dierentuin bleef last houden van de hypothecaire lasten. Zo erg zelfs dat het Genootschap een contract afsloot met een bouwcombinatie. Deze kreeg de optie om uiterlijk 20 mei 1943 de gronden en opstallen te kopen. Dan zou de dierentuin worden opgedoekt. Rijkscommissaris Seyss-Inquart voorkwam dit. Hij wilde in de eerste jaren van de oorlog de Nederlanders winnen voor het Nationaalsocialisme. Hij stelde op 16 april 1943 dr. K. van Eybergen aan als gemachtigde en kreeg de opdracht de dierentuin te redden.  Van Eybergen voerde een reorganisatie van de exploitatie door, waartoe hij per 1 juni 1943 de Stichting Haagsche Dierentuin oprichtte, waarin hij het alleen voor het zeggen had. Met de pinksterdagen passeerden ruim 6.000 mensen de toegangs-hekken.

Gezien deze massale belangstelling hoopte hij na afloop van de oorlog de dierentuin drastisch te kunnen vernieuwen. De Rijkscommissaris maakte een half jaar later echter toch korte metten met de dierentuin.

De Haagse dierentuin bestaat nu niet meer omdat de Duitsers in de oorlog "De Atlantic Wall"  dwars door de stad heen trokken. Een gebied waar veel werd gesloopt voor een verdedigingslinie die langs de gehele kust liep. De "wall" liep in Den Haag vanaf het Haagse bos via de Koningskade, stak ongeveer over waar nu Madurodam is, ging dwars door het Scheveningsebos, door het gehele stadhouders-kwartier richting Kijkduin. Alles wat daar westelijk van was werd het schootsveld vanaf de zee. Daar werd de dierentuin dus ook het slachtoffer van. Op 6 september 1943 was de dierentuin voor het laatst geopend. Dit was echter nog niet het officiële einde van de dierentuin. Men bleef bezig te zoeken naar een lokatie om daar een herstart van de dierentuin te kunnen maken. Helaas liep dit uiteindelijk op niets uit. Langzamerhand werd de dierentuin ontmanteld en afgebroken. Slechts een deel van de gebouwen is blijven staan (o.a. de grote zaal). Daar werden regelmatig jonge mannen opgesloten voordat ze naar Duitsland werden afgevoerd.

Toen de oorlog was afgelopen was er van de dierentuin vrijwel niets meer over. In de naoorlogse jaren was er bovendien nu niet meer direct behoefte om een dierentuin te beginnen.

Alle beesten waren in de oorlog al afgemaakt of verhuisd. Een aantal grote dieren werd ondergebracht in de Rotterdamse diergaarde Blijdorp, waarmee de dierentuin een jarenlange samenwerking had. Het merendeel van de verzameling dieren en planten bleef echter in Den Haag. Op de kinderboerderij en op de noordoostelijke speelweide in het Zuiderpark werden voorzieningen getroffen om de nieuwe bewoners op te vangen. De verhuizing betrof 5 bijenvolken, 12 viervoeters (te weten 2 kamelen, 2 zebra's, 2 lama's, 4 maneschapen, 1 zeboe en 1 bison) en 54 vogels (waaronder fazanten, zwanen, pelikanen, nandoes, eenden en ganzen). Verder behalve een kinderboerderij en een hooischelf 24 stuks vee (schapen, runderen, geiten en varkens) en 34 hanen en hoenders. Ook werden ongeveer 5.400 planten naar het Zuiderpark verplaatst.

Na de oorlog werd de Atlantikwall afgebroken en het Moors Paleis werd gerestaureerd. Er gingen weer feesten, bijeenkomsten, examens en voorstellingen georganiseerd worden. De dieren keren echter niet meer terug naar de dierentuin. De Haagse Dierentuin is na de oorlog een dierentuin zonder dieren. Uitzondering hierop zijn twee beertjes, die het stadsbestuur van het Zwitserse Bern in 1948 ter gelegenheid van het 700-jarig bestaan van Den Haag aan de dierentuin schenkt. De beertjes komen in de gerestaureerde berenkuil van de lege dierentuin terecht. Daar gaan ze een eenzaam bestaan tegemoet. De berenkuil ligt in een uithoek van de dierentuin en de looproute naar het Moors Paleis gaat niet langs de berenkuil. Bijna niemand komt kijken naar de beertjes. Een beertje overlijd spoedig. Het andere beertje verhuisd uiteindelijk in 1951 naar Dierenpark Wassenaar. De overheid zocht ondertussen naar een nieuwe bestemming voor het troosteloze terrein. Bij gebrek aan beter werd het terrein voorlopig opengesteld als wandelpark. In 1959 werd er voor het laatst een Pasar Malam in het gebouw van de dierentuin gegeven.

Langzaam vergaat de glorie van de Haagse Dierentuin. Het echte einde nadert als in 1963 begonnen wordt met de bouw van het Provinciehuis Zuid-Holland op het terrein van de dierentuin (achter het Moors Paleis) In 1968 werden de laatste resten van de Dierentuin met de grond gelijk gemaakt vooruitbreiding van het Provinciehuis en het hoofdkantoor van Rijkswaterstaat.

Bij dit Provinciehuis staan dan ook nog wat beelden in de tuin ter nagedachtenis aan de dierentuin. Aan de overkant van het Provinciehuis is er nog een echte herinnering: de dierentuinbrug

 

Nadat de Haagse dierentuin in 1943 door de Duitsers was ontmanteld, leek er geen behoefte meer te bestaan om het dierenpark opnieuw op te bouwen. Logisch, met het veel grotere Dierenpark Wassenaar om de hoek. Maar in 1997 lag dat anders. Dierenpark Wassenaar bestond niet meer en er lag een plan op tafel voor een nieuwe dierentuin in Den Haag. Niet meer op de Koningskade, maar in het Zuiderpark! Dierenrechtenactivisten kwamen massaal in opstand. Ze waren bang dat de dieren te weinig bewegingsvrijheid zouden krijgen in deze nieuwe Haagse dierentuin. 

Het idee voor deze dierentuin was afkomstig van dierentuinontwerper Erik van Vliet. Hij had een plan ingediend bij de gemeenteraad van Den Haag om een tuin te maken met dieren die afkomstig zijn uit de landen van de mensen die rond het Zuiderpark wonen. Zo zou er in dit multiculturele dierenpark een Surinaams oerwoudgebied met neusberen, kaaimannen, apen, reuzenslangen en piranha’s komen. Ook zouden onder meer Indonesië (Tijgers en reuzeneekhoorns), Ghana (dwergnijlpaarden) en Marokko (stekelvarkens) zijn vertegenwoordigd. In eerste instantie zou de dierentuin een oppervlakte krijgen van 2 hectaren, maar een half jaar later was dat al weer gereduceerd tot 1,5 hectare. Dit omdat er geen geld was om de rolschaatsbaan te verplaatsen die op de plek lag waar een gedeelte van de dierentuin zou moeten komen. De dierentuin zou geen tuin worden met dikke tralies. Het ontwerp zou zo worden dat je de illusie zou hebben dat je in ongerepte natuur rond zou lopen. Via allerlei onderaardse gangen en bruggetjes zou er een “jungletrack” worden gerealiseerd.

 

Het plan stierf echter een stille dood.